zeel I zelen, dehet, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: zele (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), zel

  1. zeel, van leer of textiel

    De zelen knelden mie op de scholders

    Jopkie drag aaid een mouwschoet daogs, eein met zelen, aans zakt het heur of (Eext)

    De schipper hadde de vrouwe in de zele (Koekange)

    Zie ook:
  2. Hij hef vandage probeerd of hum het zeel wal past

    Zie ook:
  3. paardenzeel

    De zeel bestund oet het börststuk, de lichter, het schoftstuk en het hoekiezer (Sleen)

    Ons peerd hef altied een stevige gordel om, dan zat het zeel beter (Erica)

    De grote zel over de boeg van het peerd was knapt (Padhuis)

    De ziedstrengen van de zele loopt deur de moffe (Broekhuizen)

    ziel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...