zeil -en, het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: za(a)il (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. zeil

    Wie mouten het zail in de lange mast lieren (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  2. Zij hebt de wind in de zeilen

    Dat was een, die het zeil zo gauw niet streek

    Wij gaon onder zeil

    Met een nat zeil thoeskommen

    Zie ook:
  3. vloerzeil

    Wij kriegt nei zeil over de vloer (Weerdinge)

    Zeil was vake vloerbedekking in de keukens (Klazienaveen)

    Zie ook:
  4. zeildoek van een zelfbinder

    Der mot een nei zeil op de binder (Mantinge)

    Zie ook:
  5. bedzeil

    Vrogger haren ze wal een piskussen in de kinderwagen, mor nou hebt ze der een zeiltie önder (Hijken)

    Zie ook:
  6. in

    heil om zeil

    Hij kreeg um de latsen, heil um zeil (Dalen)

    heil

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...