Ook: za(a)il (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
zeil
Wie mouten het zail in de lange mast lieren (Tweede Exloërmond)
Zij hebt de wind in de zeilen
Dat was een, die het zeil zo gauw niet streek
Wij gaon onder zeil
Met een nat zeil thoeskommen
vloerzeil
Wij kriegt nei zeil over de vloer (Weerdinge)
Zeil was vake vloerbedekking in de keukens (Klazienaveen)
zeildoek van een zelfbinder
Der mot een nei zeil op de binder (Mantinge)
bedzeil
Vrogger haren ze wal een piskussen in de kinderwagen, mor nou hebt ze der een zeiltie önder (Hijken)
in
heil om zeil
Hij kreeg um de latsen, heil um zeil (Dalen)
heil