zinken II onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. zinken

    Zie kunt met dat gammele bootien nog wal zinken (Zweelo)

    Hij duurt niet zwemmen; hij is bange det hij giet zinken (Ruinerwold)

    Hij zinkt as een baksteein (Anloo)

    Laot de emmer mor in de put zinken

    Een schoon ei zinkt in het water (Borger)

    De zunne zinkt, ...geet onder (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...