zitterd -s, de
  1. iemand die steeds zit en niets doet, dan wel een plakker

    Die zitter, die wuj niet gauw kwiet (Ruinerwold)

    Die zitterd, je zulden hum een naold in het gat steken (Gasselte)

    Die zit daor mar te breun. Wat een zitterd! (Ruinen)

    Der waren drei soorten neijaorskoeken; veur de zitters, de staonders en de lopers

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...