zoel I de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: zoele (Midden-Drenthe), zoeler (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), zoul (Kop van Drenthe), zuul (Kop van Drenthe), zoemer

  1. korenjager(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Bij het meien vaalt het koren tegen de zoel an (Eext)

    Boekweit weur meid met een zwao met een zoel erop veur het morsen (Gasteren)

    Zie ook:
  2. steunpen voor de korenjager (zoz, md), anders gezegd 'Een lange staaf van gedraaid ijzer met bovenin

    Met het zaodmeien mus der een zaodbeugel op met een zoel veur de beugel (Zwinderen)

    zoeger

    Zie ook:
  3. dikke paal voor de verdeling van schuurvakken (kvd, vk) 'Op de deel zijn vakken, waarin het koren wo

    zoelen (Eexterveenschekanaal)

    Zie ook:
  4. (zoz), in

    Wat is dat een slinger um de zoel

    Zie ook:
  5. snorrebot(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Een paar draodties deur de gatties van een knoop en de zoel was klaor (Sleen)

    Kwaojonges mugt geern met de zoel stoef an het glas langs gaon um het volk in hoes te laoten schrikk (Eext)

    zoemer, snorrebot, zoeler

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...