zog het
  1. moedermelk

    De mot holdt het zog op

    As de motte biggen haar, kreeg hie bloem van zwevel deur het voor; dat was good veur het zog (Diever)

    De mot het niet veul zog (Eelde)

    Het zog schöt wal gauw an, want die mot döt al niks as rocheln (Emmen)

    Dat biggien, dat knarpt zo, dat krig gien zog genog (Schoonlo)

    Het zog is vort (Smilde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...