zolten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. zouten

    Ie mut het vleis nog zolten (Broekhuizen)

    het zwien nog zolten (Eelde)

    de sniebonen nog zolten (Balloo)

    Hij hef een rejale hand van zolten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...