zompen I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)
  1. verkeerd maaien. Bij het maaien hoog inslaan en en hoog weer uitkomen, zodat een trogvorm ontstaat

    An de kaanten hoog en in de midden kaal der of, dat is zompen (Zwinderen)

    Hie zompt, hie lat een hiele heeg staon (Sleen)

    As er bij het mèeien een strook staon blif, nuumt wij dat zompen (Buinen)

    Die rogge is er ok raor ofzompt (Drouwen)

    Dat roege mèeien, dat is zompen (Oosterhesselen)

    straolen, zwienebakken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...