zudde -n, zoon, , de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: zao II, zaod II, zode (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), zorre (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), zodde (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), zao

  1. (gras)zode

    Most eerst de zorre der even ofplaggen (Barger Compascuum)

    Een messchie snedt de zode lös (Borger)

    Aj schaopen in het laand hebt lopen, kriej een dichte zode (Hijken)

    Zie ook:
  2. Hij lig onder de zodden

    Dat brengt gien zoden aan de wal

    Hie slap as een zorre

    Zie ook:
  3. brandzode, heideplag

    Vrogger gungen er veule meinsen hen het Koekanger veld um zodden te stikken (Ruinerwold)

    Ie moot de zudden netties logen

    Bij het zudden dieken mus der een beetie holligheid tusken zitten; dan kun de wind er beter deur (Eext)

    Wij leden plaggen over de erpel en zudden achter het vuur (Sleen)

    laoge dreuge zodden

    Der is verschil tuschen zudden en zoden; zudden bint langwerpig en vierhoekig 15 x 30 en zoden bint (Sleen)

    Wanneer as ie in de torf geboren bint, heb ie een zudde niet veul in tel (Kerkenveld)

    Hij is zo mak as een zodde (Dalen)

    Hij is zo slap as een zudde (Sleen)

    Het is net een zudde

    Zie ook:
  4. sloom, sulachtig mens of paard, het laatste vaak van een koudbloed(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Dat pèerd dat is zo'n zudde (Sleen)

    Die kerel, wat is dat een zudde! (Zweelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...