U zocht voorbeeldzinnen met daarin "opnei"
Resultaten 1 - 20 van 32
- anplanken: Wij hebt de schuur opnei anplaankt
- bams: Ik haar alles mooi opstapeld en bams!, daor lag het en kun ik opnei begunnen (Hijken)
- bebossen: Zie hebt dat stuk opnei bebost (Sleen)
- bekleden: Zie hebt de stoulen opnei bekleid (Nieuw Schoonebeek)
- gestoef: Deur dat gestoef kun ik opnei begunnen te schonen (Barger Oosterveld)
- gestoethaspel: Laow nou ies wèer opnei begunnen, zo is het jo een gestoethaspel en een gewirrewar (Hijken)
- greszudde: De uutgezakte dam opnei opzetten mit gröszodden (Fluitenberg)
- halfgebakken: Begun mor wèer opnei, dit is halfgebakken wark (Hijken)
- inriegen: Mien streng krallen is knapt, die moet ik weer opnei inriegen (Borger)
- inzèeien: Het umgeploogde laand weur opnei met reigres inzeid (Beilen)
- klinken: Ik heb het oor opnei an de panne eklunken (Fluitenberg)
- matten II: Hij wol die aolde stoelen weer opnei laoten matten
- niegen: Het lemp van het mes is lös, het mot opnei niegd worden (Borger)
- ophangen: Het wordt opnei op ehangen
- opnei: De ritten van de melkboeren weurden elk jaor opnei oetbesteed (Beilen)
- opnei: Nao de braand muzzen ze hielmaol opnei begunnen (Zwinderen)
- opreuren: Aj het bereursel weg zet, wordt het wat stief en dan muuj het opnei opreuren (Sleen)
- overnei: opnei
- pleistern: Ze hebt dei mure opnei pleisterd (Barger Oosterveld)
- plint: Wij hebt de plinten in de kaomer opnei opvarfd (Gieten)