klinken
Het mout goud klinken, aans kunnen ze zich beter stilholden
Ik heure graege het klinken van
het haeren van de zende (Diever)
Dat klinkt hiel mooi, maar ik vertrouwe het niet (Ruinerwold)
Met klinkende munt betalen (Hijken)
Die man hef 'n klinkende naam (Zwartemeer)
'n Hoes dat klinkt as een klok
Hol op te fluiten, het klinkt mij deur de kop hen (Hollandscheveld)
toosten
Zo, noou wiw eerst even klinken op het risseltaot (Eext)
met klinknagels in elkaar zetten(Zuidoost-Drenthe)
Een schip wör vrogger klonken (Klazienaveen)
Ik heb het oor opnei an de panne eklunken (Fluitenberg)
Die peerdezeel möt klönken worden, der möt even een klinkien in (Sleen)
Wij möt even naor de smid om de iezers te laoten klinken (Coevorden)
inslinken
De paosbulte zal nog wel aordig klinken (Diever)
voor elkaar zijn (ndva), in ...
en bracht heur 's aovends op de seze naor hoes en klaor was het. Het zaokien was klunken
een baksteen bekloppen om hem te keuren(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Zie ook: