U zocht voorbeeldzinnen met daarin "klinken"
Resultaten 1 - 10 van 10
- klink I: Die is de boer op, klinken schoeren
- klink I: In dat gebouw hebt ze verscheiden klinken in de mure metseld (Klazienaveen)
- klink I: Der waren klinken en waterrillen; de eerste blef zitten tot het ander jaor en de tweede is om het wa (Klazienaveen)
- klinken: Het mout goud klinken, aans kunnen ze zich beter stilholden
- klinken: Ik heure graege het klinken van
- klinken: Zo, noou wiw eerst even klinken op het risseltaot (Eext)
- klinken: Wij möt even naor de smid om de iezers te laoten klinken (Coevorden)
- klinken: De paosbulte zal nog wel aordig klinken (Diever)
- pèerdehalster: Een peerdehalster met kopern klinken (Norg)
- risseltaot: Zo, noou wiw eerst even klinken op dit risseltaot (Eext)