U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vrouw"
Resultaten 41 - 60 van 385
- conductie: Haarm steeit zo under conductie van zien vrouw, dat zie huf mor met de ogen te knippern en Haarm ren (Eext)
- dag: Die vrouw löp op alle dagen
- dame: Die vrouw van de dokter, dat is een echte dame (Sleen)
- de: Ik was ziek en de vrouw was ok niet goed (Sleen)
- deurschienend: Die vrouw, die hef een deurschienende jurk an (Klazienaveen)
- doeken II: Hij doekte in mekaar, do zien vrouw deur de zolder veul (Barger Compascuum)
- doezeligheid: Mien vrouw hef vaak al wat last van doezeligheid (Exlo)
- dorrel I: Die vrouw is wat een dorrelie (Anloo)
- drèeien: Mien vrouw had het zo in de nak, zie kun zuk haost niet drèeien (Exlo)
- droevig: Dat is een droevige dood, zo'n jonge vrouw nog (Sleen)
- dweerbongel: Die vrouw, dat is een dwèerduze (Sleen)
- dwelen: De vrouw dwaolde de heeile naacht deur het bos (Eext)
- eibersbein: Een vrouw met dunne beinen weur tegen zegd: Mensk, wat hest ja eibersbeinen (Roden)
- fel: Die vrouw, dat is een felle (Klazienaveen)
- femiliedag: Wij hebt van mien vrouw zien kaant een femiliedag (Drouwen)
- figuur: Die vrouw hef nog een mooi figuur (Klazienaveen)
- flink II: *Da's een flinke kerel, die meer verlös as zien vrouw uut kan geven (Zuidwolde)
- flodder III: Ik bun vandage allenig, de vrouw is an de flodder (Barger Compascuum)
- flonkerd: Die man hef een flonkerd van een vrouw kregen, die verpronkt alles (Beilen)
- flottern: vrouw lop de heile dag bie de weg te flottern (Barger Oosterveld)