U zocht voorbeeldzinnen met daarin "glas"
Resultaten 81 - 100 van 110
- stippel: Der zaten almaol stippels op het glas (Hooghalen)
- stopvarf: Ik moet veur dat glas wal even wat stokvarve hebben (Weerdinge)
- störm I: Het was een storm in een glas water
- striekvol: Het glas is striekvol (Coevorden)
- strontpleister: Hij har een beste strontpleister op het glas zitten. Dat kriej mit al dei vogels (Barger Oosterveld)
- suffen: De aol man zit veur het glas in zien stooul te suffen (Eext)
- tak: Zie hef een mooie tak veur het glas
- tieken II: As kind poeste ik tegen het glas um der op te taiken (Tweede Exloërmond)
- tik II: Ik hèurde een tik tegen het glas (Wijster)
- tikkern: De haegel tikkert tegen het glas (Dwingelo)
- tikkern: Tegen het glas tikkern deden wij met een knoopie en een draodtie (Nieuw Amsterdam)
- tippen II: As de petreulielaampe tipte, dee mien va de poke in de kachel en het glas kwam er of en met de gleun (Hijken)
- toebrengen: Hier mulder, hej een glas janever, breng jouw broed is toe
- umsmieten: Zij hef het glas melk umsmeten (Westdorp)
- varfsputtel: De varfspotters zit op het glas (Grolloo)
- venster: roet I, glas, raam
- verluun: As er een haas scheuten weur, gungen ze die verluden. Dan kreeg elk een borrel oet hetzölfde glas (Borger)
- vielen: An het glas langs vielen, dat piept zo (Klazienaveen)
- vlegelklop: As ik an het vlegelkloppen maoken bin, dan gebroek ik over het lest een ofgebreuken stuk glas um hum (Westdorp)
- wagen: De glaezen waegen is veule mooier dan een kapwaegen, deurdat er glas in zit (Nijensleek)