U zocht voorbeeldzinnen met daarin "God"
Resultaten 1 - 20 van 57
- achterdocht: *Oet törf, jenever en achterdocht, hef God de Drent gewrocht (Barger Oosterveld)
- almachtig: God is almachtig (Weiteveen)
- beschikken: *De mens wikt, God beschikt (Sleen)
- bestaon III: Zie geleuft nog wal dat er een God bestait (Barger Oosterveld)
- bewaren: God zal me bewaren
- eer I: De kinder met God en èren grootbrengen
- gebod: Hij wet van God noch gebod (Dwingelo)
- gebod: Enkele mensen steuren zuk aan God noch gebod (Valthermond)
- gebod: Hij trekt hum van God noch gebod wat an (Westerbork)
- geleuven: Hie geleuft an gien God of gebod
- God: God is overal (Diever)
- God: Gezegdes en oetdrukkings met de naam God gebruke wij niet in oze umgangstaol; daorveur is oos Gods n (Beilen)
- God: God zal je kraken
- God: Het zal je God gedacht wezen, wat hij steulen hef
- God: God zij dank, het is niet zo (Gieten)
- God: God nog an toe
- God: Dat magst God op blote kneien danken, dat het zo oflopen is (Roswinkel)
- God: God, kind, waor hej toch zeten (Erica)
- God: God, help mie (Roswinkel)
- God: Mien God, wat löp dat volk ja (Sleen)