apart bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: ampart (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), apaart

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. apart, afzonderlijk

    Hij naam oos beide even apart um over de kwestie te praoten (Hijken)

    Zet dat maor apaart (Rolde)

    Dat binnen pootbonen, die wil ik apart holden (Smilde)

    De wichter zaten altied ampart

    Zie ook:
  2. bijzonder, merkwaardig, eigenaardig

    Dat bint aparte meinsen (Stuifzand)

    Dat is een apaart stel (Emmer Compascuum)

    Dat mensk is wat apaart, hein! (Gasselte)

    Zie ook:
  3. speciaal, in het bijzonder

    Daor meuj apart èven umme denken (Hollandscheveld)

    even op verdaacht wezen (Eext)

    Ik mus daor apaart um hen

    hij wil het graag doen

    Moeder hef dat pertret ampart in een liesie laoten zetten (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...