U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kleur"
Resultaten 1 - 20 van 67
- appel: Hij hef een kleur as een appel
- behagen II: Die kleur kan mij niet behagen (Balloo)
- bellefleur: Zij hef een kleur as een bellefleur (Dwingelo)
- botteroel: Een botteroel is geel van kleur (Roderwolde)
- dóf II: IJ hebt daor een mooie doffe kleur op maakt, mor hej het niet wat te dof
- dril II: Dril is starke, ketoenen stof. Een beetie geribd en wat dof van kleur (Eext)
- egaal: Een egale kleur (Coevorden)
- fel: Een felle kleur (Sleen)
- fris II: Hie hef een frisse kleur (Odoorn)
- geep I: Wij zegt: wat een geep veur een met een malle, gore kleur (Rolde)
- geizig: Hij het een geizige kleur (Een)
- gel II: Die kleur is mij te gel, het döt je zeer an de ogen (Coevorden)
- giezem: Hij kik altied zo gezem toe, een kleur as een voel hemd (Hoogeveen)
- glunig: Wat een glaainige kleur hef die rok (Barger Compascuum)
- grauwveen: Grauwvène is lochtiger en broener van kleur (Koekange)
- grel: Die kleur was mie veul te grel (Klazienaveen)
- grunig: Het was een eigenaordige kleur, ie keken der wat gruinig tegenan
- hamel II: Wat is die vrouw haomel, der zit gien kleur meer op (Drouwen)
- hoerjong: As kiender meenden wij vrögger dat een hoerejonk een wat gelige kleur had (Meppel)
- holtmot: De holtmot is gries van kleur, under wit, pooties an de kanten en zit in het holt en is dikker as ee (Sleen)