U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voetballen"
Resultaten 1 - 20 van 28
- centern: Bij voetballen bint er speulers, die meugt geern centern (Eexterveen)
- fel: Hij is fel op voetballen (Uffelte)
- gaon: Ze binnen daor aan 't voetballen, en dat gait der om (Valthermond)
- gemien: Ze waren almaol even gemien met het voetballen (Borger)
- geraom: Wat is dat een geraom en getrap bij het voetballen (Sleen)
- halfdeur: Hij har an het voetballen west en nou har e verduld de klompe halfdeur (Hijken)
- knieschief: Hij hef de kneischieve kepot kregen bie het voetballen (Barger Oosterveld)
- kontlaoge: Zie hebt hum zundag mit het voetballen der an kregen; ze hebt een beste kontlaoge had (Barger Oosterveld)
- kraagbot: Bij het voetballen hef Jan zien kragebot ebreuken (Meppel)
- kuutbien: Albert hef met het voetballen het kuutbeen breuken (Hijken)
- linksbinnen: Bie het voetballen hej een linksachter, een linksbinnen, een linkshalf en een linksboeten (Barger Oosterveld)
- naotrappen: Naotrappen is zölfs bij voetballen strafbaor (Zuidwolde)
- numen I: Dat nuim ik nog ies voetballen, die kan er wat van (Barger Oosterveld)
- partij: Veur het voetballen mus je eerst partijgie kiezen (Anloo)
- partij: Zuw een partijgie voetballen (Eext)
- pèens: Hij kreeg met voetballen een trap in de pèense (Hijken)
- reserve: Hij stun bij het voetballen altied reserve (Erica)
- rust: Bie het voetballen was het net rust (Barger Oosterveld)
- schorsen: Hij har zuk zo misdragen bie het voetballen; ze hebt hum schorst (Barger Oosterveld)
- schup II: Hij kreeg met het voetballen een schup veur de schienen (Hooghalen)